Nu aan het lezen
Interview: Jan Jansen

Interview: Jan Jansen

Schoenontwerper Jan Jansen is benoemd tot hoogleraar aan de Bunka modeacademie in Tokio. In Milaan doceert hij aan de Ars Arpel School. Zelfs Armani en Prada stelen ontwerpen van zijn schoenen. Jansen is de maestro van het Rokin.

Door: Bregje Lampe en Frans Bosman | Eerder gepubliceerd op 17 december 2005 in Het Parool (Ps van de Week)

Bent u blij met uw Japanse aanstelling?
“Natuurlijk. Het is de belangrijkste modeacademie ter wereld. Yoshi Yamamoto, Kenzo en Issey Miyake hebben daar bijvoorbeeld gestudeerd. Het is een gigantisch dure priveopleiding. Een paar keer per jaar vlieg ik er met mijn vrouw Tonny heen voor een cursus van enkele dagen. Het is leuk om te doen en die studenten zijn ontzettend dankbaar. Ze geven je echt het gevoel dat ze er wat aan hebben. Ik werk nooit met stagiairs als ik een nieuwe collectie ontwerp. Daarom wordt me wel eens verweten dat ik mijn kennis niet doorgeef. Dat doe ik dus nu op deze manier. Als ik een eigen museum zou hebben, zou ik daar speciaal voor alle jonge ontwerpers alle prototypen, patronen, leesten en hakken tentoonstellen.”

Een les schoenmaken met Jan Jansen, is dat een soort handenarbeid?
“Eigenlijk wel, ja. Ik leer ze leesten maken, hakken schuren, dat soort dingen.”

Bent u een held in Japan, zoals Alexander van Slobbe in zijn hoogtijdagen?
“Ja, vorige week nog werd ik herkend in een restaurant in Tokio. Vroegen twee meisjes om een handtekening. Het is natuurlijk niet zo moeilijk herkend te worden als je zo’n wit gezicht hebt. In Milaan, waar ik al eerder hoogleraar was, heb ik niet zo’n status, maar ze noemen me wel maestro. Ze zeggen dat ik bescheiden ben. Ik ben ook nergens trots op. Maar als ik zie hoe die Japanners het uit me trekken, denk ik dat ik misschien toch wel een beetje trots mag zijn.”

We kennen u vooral van de winkel op het Rokin waar u gelaten de overlast van de Noord/Zuidlijn ondergaat. Hoe ziet uw leven eruit?
“Nadat vorig weekeinde mijn glazen voordeur eruit is gevallen, heb ik maar weer een claim bij het schadebureau van de Noord/Zuidlijn ingediend. Zonder hoge verwachtingen overigens.”

“Ik maak nog steeds elk jaar een zomer en winter een collectie. Half oktober ben ik aan de winter van 2006/2007 begonnen. 31 December is de deadline. Zo’n collectie bestaat steeds uit veertig modellen. Ik probeer ze zo te maken dat mensen zich er goed in voelen. Een Amerikaan vertelde me hoe hij zijn loft in New York aan mijn schoenen te danken had. Hij stond nummer zes maar werd er door de verhuurder uitgepikt omdat hij mijn schoenen droeg.”

U zit nu 42 jaar in het vak, hoeveel schoenen heeft dat opgeleverd?
“Duizenden. Het eerste paar heb ik voor mezelf gemaakt, het tweede paar voor Tonny. Mijn vader was vertegenwoordiger bij een kinderschoenenfabriek in Nijmegen. Ik moest die schoenen ook altijd dragen. Voor mijn eerste communie had ik twee paar schoenen. Een paar zwarte lakschoentjes voor de kerk en een paar witte kalfsleren voor het diner. Ze zaten vre-se-lijk, met van die dikke, onbuigbare zolen. Ik vroeg toen al aan mijn vader waarom hij geen elegantere schoenen had.”

Als zes jaar oude blaag?
“Ja. Op die leeftijd had ik trouwens nog geen idee dat ik later zelf schoenen zou gaan ontwerpen. Dat kwam pas toen ik achttien was. Ik durfde het eerst niet te zeggen, want ik was als de dood dat de hele familie in een deuk zou liggen. In 1961 kon ik na mijn diensttijd stage lopen bij een schoenfabriek in Brabant. Daar leerde ik hoe je patronen en ontwerpen maakt. Ze vonden me veel te extravagant en niet-commercieel. Later wist ik stageplaatsen te veroveren bij de beroemde ateliers van Follie, D’Alco en Albanese in Rome, waar ze alles met de hand deden. Ik leerde hoe ze van dik leer dun leer maakten. Schalmen heet dat. Dat deed ik dan ’s avonds na. Sophia Loren liet daar haar schoenen maken. Dan stond ik vanuit een hoekje ademloos toe te kijken.”

Waarom koos u uiteindelijk voor Amsterdam?
“Hier gebeurde het. Ik kon via mijn zus in een kleine ruimte boven een kunstnijverheidswinkeltje in de Jonge Roelensteeg terecht. Ik kende nog niemand en dacht dat het voor een jongen uit de provincie wel moeilijk zou worden in het wereldje van de modekoningen. Naast de benedendeur hing mijn bordje met de naam Jeannot en aan een hengel uit het raam had ik met een touw een laars gehangen.”

Jeannot?
“Jan Jansen vond ik te plat, te Hollands. De latere tourwinnaar heette ook zo. Daar heb ik ontzettend veel last van gehad. ‘O, bent u die wielrenner?’ vroeg men steevast. Bovendien bepaalde Frankrijk nog helemaal de mode. Het was net voor de Beatles, Londen was nog niet zo invloedrijk. Jeannot klonk lekker Frans en ‘not’ is het omgekeerde van Ton, Tonny, die toen al mijn vriendin was. Later heb ik er mijn eigen naam bij gezet en uiteindelijk heb ik Jeannot maar weggelaten.”

“Paul Huf heeft me ontdekt. Hij maakte destijds foto’s voor ‘vakmanschap is meesterschap’, de reclamecampagne van Grolsch. Huf belde Erna van den Berg van De Telegraaf en een dag later stond er een hele pagina in over Jansens haute chaussure. Die dag, 25 april 1964, beschouw ik als het begin van mijn carriere. Vanaf toen stond ik iedere week in de kranten en vroegen ook Dick Holthaus, Max Heijmans en Frans Molenaar me voor hun shows.”

Kortom, de wereld lag aan uw voeten?
“Ach, vanaf die tijd heb ik eigenlijk mijn leven lang alles hetzelfde gedaan. In 1968 ben ik een winkel begonnen in de Runstraat, want ik wilde heel graag schoenen in serie maken. In Brabant waren nog wat kleine schoenfabriekjes. Ik kwam terecht bij Bergmans in Waalwijk, die had een schoenfabriek, Pinocchio. Hij wilde mijn schoenen wel in kleine series produceren en ik hoefde hem pas te betalen als ik ze verkocht had. Hij heeft me ook de 4500 gulden sleutelgeld voor de winkel voorgeschoten.”

Wie kwamen erop af?
“Hip Amsterdam, Sophie van Kleef (ontwerpster, red.) voorop. Het was in de tijd dat Londen opkwam. Biba en Vivienne Westwood, dat is mijn generatie. De schoenen waren niet duur. Mijn bekende bamboeschoenen kostten toen 79 gulden, nu vijfhonderd. Ik ben nooit failliet gegaan, maar het was altijd met de hakken over de sloot.”

Wat was uw grootste succes?
“De Woody, een klomp die we in Brabant lieten maken. In het atelier werd het bovenstuk voor de helft vastgezet. De andere helft spijkerden we vast rond de voet van de klant. Een winkelier in de Kalverstraat zette ze in de etalage naast molentjes en andere Hollandse troep. Leuk voor toeristen, dacht hij. Totdat Sophie van Kleef de Woodies in een show gebruikte. Toen kwamen er ineens allemaal hippe jonge meiden naar de Kalverstraat. Heel Nederland heeft op die klompen gelopen. Na honderdduizend paar heb ik zelfs een gouden klompje van de fabrikant gekregen. Ik heb ze een paar jaar geleden opnieuw uitgebracht, maar nu zijn mensen sneakers gewend en van die Air Max-zolen van Nike, dus dat was geen succes. Nu heb ik er eentje met een flexibele zool, die doet het wel goed.”

Vindt u die sneakercultuur vervelend?
“Ik ben niet sportief. Maar daarmee heb ik wel een grote markt laten liggen. Twee jaar geleden heb ik voor het merk Quick sneakers met een hakje gemaakt. Het was een doorslaand succes. Ze hebben datzelfde seizoen voor de helft van het geld nog eens alles laten kopieren in China. Tegen winkeliers vertelden ze dat het de tweede lijn van Jan Jansen was, zonder dat ik van iets wist. Zo gaat het vaker.”

U bent misschien wel de grootste fashion victim van de Nederlandse mode.
“Er is ongelofelijk veel van me gejat. Van de kopie van de Zippy, mijn enkellaarsje met de schuine rits, zijn in Amerika een miljoen verkocht. De mensen van Freelance (Frans schoenenmerk, red.) hadden niet eens de moeite genomen om die rits anders te leggen. Toen ik de schoen op de beurs in Parijs zag, gaf de fabrikant gewoon toe dat hij het origineel bij mij gekocht had. Dat vond hij heel gewoon. In de tijd van mijn vader was dat ondenkbaar, als hij al ging kijken bij de concurrentie, moest dat op zondagochtend gebeuren. Als de winkels dicht waren. Nu komen ze gewoon binnen, pakken een schoen op, fotograferen die en lopen weer weg. Daarom mogen er in de winkel geen foto’s meer worden genomen.”

Hoe staat het met Armani, uw meest recente zaak?
“De rechter heeft beslist dat de Tutti Piedi-schoen van mij is. Armani heeft inmiddels, alhoewel te laat, opgegeven waar hij met mijn schoen onder zijn naam heeft geadverteerd. Hij had verder moeten opgeven wie de fabrikanten zijn en hoeveel schoenen waar zijn verkocht. Dat heeft hij niet gedaan. Armani hult zich nu in stilzwijgen. Eigenlijk moet mijn advocaat Armani sommeren om de dwangsom te betalen. Maar ik heb mijn advocaat gevraagd te stoppen met de zaak. We kunnen wel brieven blijven schrijven. Het kost me gewoon te veel. Je kunt niet vanArmani winnen. Soms vraag ik me af of hij er zelf wel iets van weet. Hij verkoopt trouwens wel mijn boek in zijn warenhuis in Milaan. Toen ik daar een keer was, vertelde de verkoper dat meneer Armani het zo’n ontzettend mooi boek vond. ‘Zou u het willen signeren?’ Dat was dan wel weer leuk. Hij zal me als ontwerper best respecteren.”

“Nu blijkt weer dat Prada mijn bamboeschoen heeft gekopieerd. Ik heb die schoen in 1973 gemaakt en in 2004 opnieuw in de stand gehad in Parijs en Milaan. En vorig jaar heb ik hem geleverd aan Japan en Engeland. Gelukkig, want nu is het heel duidelijk mijn ontwerp. Als een schoen lang niet in productie is geweest, heb je geen zaak. Ik heb een brief naar Prada geschreven en vorige week zijn er twee topmannen naar Amsterdam gekomen om samen tot een oplossing te komen. Zeer fatsoenlijke mensen. Ik ben uitgenodigd op de fabriek in Italie. Lijkt me leuk, een foto met mevrouw Miuccia Prada en meneer Bertelli.”

Kunt u zich dan helemaal niet beschermen tegen plagiaat?
“Dat is in de modewereld heel moeilijk. Het is nu iets gemakkelijker dan 25 jaar geleden. Toen kostte het zeshonderd gulden om een ontwerp te beschermen. Te duur, want je weet van tevoren nooit welk ontwerp gekopieerd gaat worden. Nu, met de auteursrechtenwet uit 2001, hoef je alleen maar aan te tonen dat je een ontwerp eerder had.”

Hoe voorkomt u dat zo’n fabriek, als ze eenmaal de tekeningen en de mallen hebben, een tweede lijn gaat maken?
“Dat is bijna niet te voorkomen. Als de fabrikant van mijn collectie duizend paar extra maakt en die verkoopt in een ander land, kom ik daar waarschijnlijk nooit achter.”

En andersom, heeft u weleens een een ontwerp gejat?
“Het zou niet in mijn hoofd opkomen.”

Hebt u in opdracht wel dingen gemaakt die u liever zelf had willen houden?
“Nee, het is ook vaak een heel ander soort opdrachten. Zo heb voor een Duitse importeur een espadrille ontworpen die een paar euro kost. Er zijn wel 200.000 paar van verkocht. Mijn schoenen worden in veel kleinere oplagen gemaakt en zijn bovendien veel duurder. Zulke opdrachten doe ik voor het geld. Daar hou ik de winkel mee open.”

Maakt u al die schoenen nog zelf?
“Ik denk dat ik de enige ontwerper van naam ben die alle modellen zelf ontwerpt. Ik teken alles zelf en maak de patronen. Dan wordt het gesneden en gestikt en in de fabriek gemaakt. De grote ontwerpers, zoals Armani, hebben stagiairs in dienst die alles tekenen. Armani zegt: die wel, die niet, en daar moet je iets aan veranderen. Hij ontwerpt dus lang niet alles zelf.”

Hij is er anders wel groot mee geworden.
“Nou en of!”

Het kan ook in Nederland. Kijk naar Viktor & Rolf. Had u niet ook een Jan Jansen-imperium willen hebben?
“Daar zou ik geen enkel bezwaar tegen hebben gehad. Mensen vragen het wel: Waarom heb jij geen 25 winkels? Ik heb er nu twee in Amsterdam, een in Heusden in Brabant en een in St. Yves in Engeland en er komt een in Rotterdam. De meeste zijn niet van mij, het zijn franchisewinkels. Die in St. Yves bijvoorbeeld is van een vrouw die heel vaak in Heusden kwam. Ze bleef maar schoenen kopen en elke keer als ze thuiskwam wilden haar vriendinnen die schoenen ook hebben. ‘U moet een winkel beginnen in Engeland,’ zei ze tegen me. ‘Nee,’ zei ik. ‘U moet een winkel beginnen in Engeland.’ Ik heb daar tijd noch geld voor. Ik heb alleen de afspraak dat mijn naam erop staat en dat ik het interieur goedkeur. Maar verder moeten zij die winkels bestieren.”

Zo houdt u de tijd om te tekenen?
“Ja, zo kan ik blijven doen wat ik het liefste doe; ontwerpen. Ook al word ik er niet groot mee. Ik heb mijn leven lang gezocht naar een zakelijke partner, een manager, zoals Alexander van Slobbe samenwerkt met Guus Beumer. Maar ik heb nooit iemand gevonden.”

Heeft u, terugkijkend, niet het idee dat u iets fout heeft gedaan?
“Nee, er is nooit iemand op mijn pad gekomen die mij zakelijk verder kon helpen.”

U hecht blijkbaar niet aan geld of status?
“Nee, want dan moet je geen schoenontwerper worden. Als je echt beroemd wilt worden, moet je kleding doen. Schoenen blijven het ondergeschoven kind. Elton John zei het al: de man achter het drumstel wordt nooit zo beroemd als de man achter de microfoon. Zo ligt dat ook bij ontwerpers.”

Nooit gedacht aan een winkel in Italie, het schoenenland bij uitstek?
“Als iemand wil, graag. Moet je doen, zeg ik dan. Hoe meer winkels hoe liever. Maar ik wil er niets mee te maken hebben. Ik wil die zorgen niet. Ik wil dit blijven doen, hier ben ik goed in.”
“Toen Viktor & Rolf nog onbekend waren, hebben ze me eens gevraagd wanneer het grote geld zou komen. Ik zei: je moet die gekke dingen blijven doen. Dan komt het misschien een keer. Nu ben ik hartstikke trots op die Hollanders.”

Dus voor anderen weet u het wel?
“Mijn studenten vertel ik altijd dat ze het niet moeten doen zoals ik het heb gedaan. Ik vraag wat ze willen: beroemd en rijk worden, met de hand werken of voor een fabriek ontwerpen. Vervolgens leg ik uit wat je het beste kunt doen om dat te bereiken. Ik heb dat zelf ook altijd willen leren, maar dat is nooit gebeurd. Ik had een boek over Dior, daarin stond heus niet of hij ooit met een zakelijk plan naar de bank is gestapt. Terwijl dat toch is wat je wilt weten.”

Heeft de serie Sex and the city invloed gehad op de schoenencultuur in dit polderland?
“Ik denk wel dat die zich langzaamaan vertaalt naar een fijnere smaak.”

Speelt u daar met uw ontwerpen dan op in?
“Nee, ik doe die dingen sowieso al. De Linea Erotica bijvoorbeeld, die in Amerika goed verkoopt, maar hier nauwelijks, had ik al een paar jaar geleden. Met hakken van tien centimeter. Hoger ga ik trouwens niet. Manolo Blahnik maakt alleen maar zulke schoenen, ik doe ook een hele hoop andere dingen. Mocassins en zo. Ik maak de leesten ook altijd aan de ruime kant, als je heel smalle voeten hebt, zijn mijn schoenen niet goed.”

Staat een schoen voor erotiek?
“Vind ik wel, zeker met een hoge hak. Die maakt een vrouw mooier. Benen worden langer, het bekken wordt een beetje gekanteld, ze maakt kleinere stapjes. Het ziet er gewoon veel mooier uit.”

Kijkt u naar de vrouwen, adviseert u ze?
“Ik kijk veel naar vrouwen, maar ik adviseer ze nooit. Daar heb ik ook geen zin in, want ik zie zoveel dingen die niet goed zijn. Dan zegt iemand dat de rechter goed zit en de linker niet. En vraagt hoe dat dan kan. Acht van de tien mensen hebben twee verschillende voeten. Maar dat horen mensen liever niet.”

Welke maat heeft Tonny?
“Maat 38. Ik probeer al mijn schoenen op haar uit. Toch is 38 niet meer de meest gangbare maat in Nederland. Nu wordt maat 39 het meest verkocht. Misschien is dat ook te wijten aan het schoeisel; door al die sportschoenen krijg je bredere voeten. Mensen zijn ook niet meer bereid een schoen in te lopen. Het moet meteen gemakkelijk zitten.”

Wat dragen wij straks?
“Ik ben nu, voor de winter van 2007, vooral bezig met ronde, jugendstilachtige vormen. Ik vraag me op dit moment af waarom. Maar dat is de mode, zoiets begrijp ik zelf ook pas een jaar later. Het hangt in de lucht, je kunt het niet dicteren, alleen aanvoelen.”

Curriculum vitae Jan Jansen

Geboren op 6 mei 1941 te Nijmegen
1962: stage in Rome
1963: opening eigen atelier in de Jonge Roelensteeg, onder de naam ‘Jeannot’
1964: ontdekt door fotograaf Paul Huf
1965: eerste ‘boetiekseries’ van industrieel vervaardigde schoenen
1966: eerste deelname aan tentoonstelling (Stedelijk Museum)
1968: opening winkel in de Runstraat
1969: internationaal succes met de ‘Woody’, de klompschoen
1975: gouden klomp, voor het 100.000ste verkochte paar
1983: verhuizing naar het huidige pand aan het Rokin
2002: overzichtstentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag
2004-2005: overzichtstentoonstelling in het Parco-museum in Tokio, gevolgd door nog vijf tentoonstellingen in Japan

Bekijk reacties (0)

Reageer

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

© Modelogica 2020

Scroll naar boven