Puck & Hans openden vijftig jaar geleden een winkel met wat spaargeld, maar zonder mode-ervaring. Hadden ze ooit gedacht dat hun werk geëxposeerd zou worden? ‘Welnee joh!’
Door: Bregje Lampe | Eerder gepubliceerd op 11 maart 2017 in Volkskrant magazine
Een archief hebben Puck Kroon (76) en Hans Kemmink (70) nooit bijgehouden. Dus voor de komende tentoonstelling in het Amsterdam Museum moesten ze zelf op zoek naar oude kledingstukken van hun eigen merk. Op de eerste oproep, die ze vorig jaar september deden, werd zo enthousiast gereageerd dat ze binnen een paar maanden zo’n duizend kledingstukken uit de jaren zeventig, tachtig en negentig verzameld hadden. Kroon wijst naar een kledingrek met een stapel dozen ernaast. Het is het laatste beetje dat ze nog in huis hebben, zegt Kemmink. Hun hele huis, een fraai appartement met een riant balkon dat op het Amsterdamse Vondelpark uitkijkt, stond op een gegeven moment vol kleding. Inmiddels ligt bijna alles in het depot van het Amsterdam Museum, waar op 9 juni de tentoonstelling ‘Puck & Hans – couture locale’ opent.
Dat er een heuse expositie aan het werk van het Nederlandse modeduo wordt gewijd, is niet zo gek. Vraag een jonge Nederlandse ontwerper naar zijn of haar inspiratiebronnen en de kans is groot dat het label Puck & Hans ter sprake komt. Waarom? Omdat het staat voor een unieke periode in de Nederlandse modegeschiedenis. Kroon en Kemmink komen uit de tijd dat je als beginnend ontwerper relatief gemakkelijk een eigen winkel kon beginnen – dat wil zeggen: zonder veel geld, zonder uitgekiend marketingplan en zonder Instagramaccount. Toen de ontwerpers in 1967 hun eerste winkel openden in Den Haag, deden ze dat met 800 gulden en nauwelijks ervaring in de mode.
In 1971 kwam er een winkel in Rotterdam bij en in 1974 volgde een derde aan het Rokin in Amsterdam. Bijna dertig jaar lang waren de winkels de vooruitstrevendste van het land; ze hadden beroemde klanten zoals kunstenares Marina Abramovic, zangeres Suzanne Klemann van Loïs Lane en actrices als Loes Luca en Famke Janssen. Ze hebben, zoals Kemmink het formuleert, ‘tegen de truttigheid gestreden’. Ze doorbraken de grens tussen uitgaanskleding en ‘iets voor overdag’.
Typisch Puck & Hans? Een geruite zijden rok, een gilet van aan elkaar gestikt Indiaas sierband, gympen bezet met honderden pailletten en een stretchbroek met vetersluiting op de billen.
Vertel eens over jullie beginperiode?
Kemmink: ‘We zijn begonnen in Den Haag, in een winkelpand waarin we ook woonden. Dat hebben we verbouwd van ons spaargeld, 800 gulden. Die verbouwing was nogal ingrijpend: ik had een podium in de vorm van een bloem gemaakt en de binnen- en de buitenkant van de winkel pimpelpaars geschilderd. Vond de huisbaas niet zo leuk, maar we vielen wel lekker op. Op de opening kwam vrij veel volk af en gelukkig kocht iemand gelijk een rokje van 25 gulden. Toen konden wij weer eten.
Kroon: ‘Niet overdrijven, Hans. Zo erg dat we alleen maar konden eten als we iets hadden verkocht, was het alleen in de eerste paar weken. Maar wij hebben zeker geluk gehad dat we in de jaren zestig zijn begonnen. Alles was goedkoper en er was minder concurrentie. In het begin kocht Hans bijvoorbeeld vaak stoffen voor één gulden per meter, die kwamen van de zolder van een winkel in de Jodenbreestraat. En dat waren echt mooie stoffen, diezelfde kwaliteit kost nu minstens 80 euro per meter.’
Waarom zijn jullie de mode ingegaan?
Kroon: ‘Ik maakte mijn eigen kleding. Dat moest ook wel. Ik ben geboren in de oorlog en er was thuis geen geld om iets leuks te kopen. Ik begon op mijn 15de met werken, in de avonduren volgde ik een opleiding aan de Rotterdamse snijschool en later aan de Willem de Kooning Academie.’
Kemmink: ‘Puck was een echte vakvrouw toen ik haar ontmoette. Ik werkte in die tijd als fotograaf en wilde cineast worden. Totdat we besloten samen een winkel te openen. Dat leek me een prima plek om mooie dingen te kunnen maken. Ik wist van niets, maar we waren creatief en deden veel zelf. Ik stond gerust een hele dag in de kelder T-shirts te verven. Tie-dye hè, dat was het helemaal in die tijd. En ik maakte riemen van wc-brilscharnieren. Die waren zo populair dat ze zelfs in Parijs werden verkocht.’
Hoe was jullie taakverdeling?
Kroon: ‘Aanvankelijk concentreerde ik me op het ontwerpen en deed Hans het zakelijke deel. Hans deed ook de etalages, die waren altijd heel origineel. Mensen liepen er voor om. Maar onze taakverdeling is nooit strikt geweest. We hebben altijd alles op gevoel gedaan. Eigenlijk hadden we een goede begeleider moeten hebben, dan waren we misschien veel groter geworden.’
Kemmink: ‘We hebben ze wel achter ons aan gehad hoor: van die types die beloofden binnen vijf jaar vijftien winkels in Nederland te openen. Maar daarin geloofden wij niet. Drie winkels waren ruim voldoende voor het soort kleding dat wij wilden maken. We ontwierpen niet voor de massa. We wilden altijd iets anders, altijd iets nieuws. We hebben nooit overwogen bepaalde succesnummers te herhalen. Dat ging tegen ons gevoel in.’
Geef eens een voorbeeld.
Kemmink: ‘In de jaren zeventig hadden we veel jurken van chiffon en zijden jersey. Die werden op een gegeven moment ontdekt als alternatieve trouwjapon. In het begin vonden we dat nog wel leuk, maar toen de trouwlustigen bleven toestromen, zijn we ermee gestopt. Het was niet onze bedoeling te eindigen als een commercieel bruidshuis.’
Kroon: ‘We waren gewoon niet zo goed in commerciële dingen. We hebben een keer, ik geloof in 1978, nadat we in Amerika op een beurs hadden gestaan, aan Bloomingdale’s en Barneys verkocht. Daar waren we in eerste instantie hartstikke blij mee, want dat zijn toonaangevende Amerikaanse warenhuizen. Maar toen we alles moesten uitleveren, bleek dat alles precies op tijd moest zijn. En het moest op een speciale manier worden ingepakt. Daar kwam zo veel gehannes met papieren bij kijken, dat het ons boven het hoofd groeide. We hebben nachten doorgewerkt om het voor elkaar te krijgen. Daarna hadden we het wel gezien: het seizoen daarop zijn we niet teruggegaan naar Amerika.’
Kemmink: ‘Wij zijn niet zo zakelijk. We waren de winkel voor de lol begonnen en het moest wel leuk blijven. Bovendien: wij gaan op zondag liever wandelen in het park dan dat we werken. We hebben in de jaren zeventig nog wel even een winkel in Parijs overwogen en hadden zelfs al een pand op het oog, in de Rue de Rennes. Maar dat bleek nogal duur en we zagen het niet zitten om met onze dochter – Carmen was toen een jaar of 6 – in Parijs te gaan wonen. Het zou voor haar helemaal niet leuk zijn geweest daar naar school te gaan en vriendjes en vriendinnetjes uit Nederland te moeten missen.’
Kroon: ‘Dat we altijd hier hebben gezeten, heeft ons nuchter gehouden. Ik ben achteraf gezien blij met hoe het allemaal is gelopen. Een groter bedrijf betekent ook meer zorgen. Wij hebben altijd met plezier kunnen werken.’
Jean-Paul Gaultier
Dat hun werk ook in het buitenland werd gewaardeerd, bleek in 1987: toen mochten ze samen met Romeo Gigli en Calvin Klein de prestigieuze modeprijs Fil d’Or in ontvangst nemen. ‘Die prijs werd uitgereikt door Karl Lagerfeld’, meldt Kemmink nog zichtbaar trots. Maar hun werk, zegt Kroon, is niet te vergelijken met dat van echte couturiers. De kleding van Puck & Hans was betaalbaar én draagbaar. ‘Daarin zijn we opgevoed door onze klanten. Die kwamen een jasje kopen voor een feest, maar ze wilden het ook naar het werk aan kunnen. Dat praktische is typisch Nederlands’, zegt Kroon.
Ze verkochten ook kleding van buitenlandse ontwerpers. Zo waren ze de eersten in Nederland die kleding van Jean-Paul Gaultier en Azzedine Alaïa verkochten. Op deze manier wilden we voorkomen dat de winkels op een bepaald moment leeg zouden zijn. ‘In eerste instantie was dat een noodgreep: van onze eigen ontwerpen lieten we nooit veel maken – zes stuks, soms dertig, nooit meer dan honderd. Die buitenlandse merken waren een groot succes, maar als een ontwerper te bekend of te duur werd, stopten we ermee. Het was nooit onze opzet de winkels vol te hangen met jasjes van 1.000 euro’, zegt Kemmink.
Eind 1998 sloten de Puck & Hans-winkels. Na dertig jaar hadden de ontwerpers geen zin meer in mode. Hun huis in Amsterdam-Zuid was in de tussentijd veel meer waard geworden, dus ze konden het zich financieel veroorloven te stoppen. ‘Dat hadden we niet zien aankomen. Toen wij dit pand kochten, stond het al ruim twee jaar leeg’, zegt Kemmink. ‘Tegenwoordig is het een chique buurt. Vroeger was het hier leuker hoor’, vult Kroon aan.
Kroon heeft daarna een studie kunstgeschiedenis afgerond – ze is in 1999 afgestudeerd met een scriptie over de Britse kunstenaar Damien Hirst. Ze hebben een paar maanden in Australië gezeten, een gigantisch huis in Italië gekocht, opgeknapt en weer verkocht en nu reizen ze veel. Daarnaast tennist Kemmink vrij fanatiek en gaat Kroon, die tien jaar geleden nog heeft geëxposeerd met geborduurde schilderijen, geregeld naar schilderles.
Ze zijn blij dat ze los zijn van de wurggreep van de modeseizoenen. Mode, vinden ze, is iets voor jonge mensen. Kroon: ‘Je wilt toch iets maken dat zo leuk en mooi mogelijk is, zulke dingen worden meestal niet gedragen door mensen van 60 en 70. Veel mensen van mijn leeftijd interesseert het helemaal niet hoe ze erbij lopen. En gezapige kleding maken, dat is niets voor ons. Wij hebben met liefde een stap opzij gedaan voor de jonge garde.’
Over de jonge garde gesproken: welke ontwerpers van nu vinden jullie interessant?
Kemmink: ‘Ik vind Ronald van der Kemp erg goed. Hij heeft onlangs nog een belangrijke Nederlandse prijs gekregen: het Mode Stipendium. Hij maakt geweldige kleding van vintagestoffen én het is een erg leuke man. Wist je dat hij vroeger nog bij ons in de winkel heeft gewerkt?’
Kroon: ‘Iris van Herpen is ook heel goed in wat ze doet. Maar het lijkt me vreselijk moeilijk op dit moment een jonge ontwerper te zijn. De mode van nu is veel behoudender dan toen wij begonnen. In de jaren zeventig had je ontwerpers die de waanzinnigste creaties maakten, Fong Leng bijvoorbeeld. En je had dames als Mathilde Willink, die dat allemaal aantrokken. Wij deden daar ook aan mee. We tutten ons gerust twee dagen lang op om uit te kunnen. Het was veel expressiever én zorgelozer; onze bonnetjes zaten gewoon in een schoenendoos.’
Hebben jullie er ooit bij stilgestaan dat jullie werk nog eens in een museum zou kunnen belanden?
Kemmink: ‘Welnee joh. Aan terugkijken hebben we überhaupt nooit gedaan. Onze blik is altijd gericht geweest op de toekomst. Daarom hebben we ook geen archief bijgehouden: we verkochten altijd alles wat we hadden. Er werd toen nog niet zoveel gedocumenteerd. Dus we hebben wat schoenendozen met oude foto’s, maar we zijn ook van alles kwijt.’
Vandaar de oproep via Facebook en het Amsterdam Museum.
Kemmink: ‘We kregen echt honderden reacties, waaronder zelfs een aantal liefdesverklaringen aan onze kleding. Een ongelooflijk enthousiasme. Ik heb wekenlang hele middagen zitten mailen en we zijn bij heel wat dames langsgegaan om spullen op te halen. Het is geweldig te merken dat zo veel mensen zo veel hebben bewaard.’
Kroon: ‘Nog leuker is dat veel mensen zeggen dat ze onze kleding nog steeds dragen. En dat terwijl sommige ontwerpen dertig of veertig jaar oud zijn.’
Kemmink: ‘Maar onze pasvorm was ook echt goed. Onze kleding dééd iets voor vrouwen; het stond niet alleen maar leuk met maatje 34. Dat is te danken aan Puck, zij is een vakvrouw.’
Couture Locale
De tentoonstelling Puck & Hans – couture locale is een initiatief van het Amsterdam Museum, dat zelf al een aantal stukken van Puck & Hans in bezit had. De tentoonstelling belooft een spektakelstuk te worden, ook modeconsultant Frans Ankoné en curator Maarten Spruyt – twee belangrijke smaakmakers in de Nederlandse modewereld – zijn betrokken bij de totstandkoming ervan.
Regisseur Peter Wingender maakte een documentaire over het ontwerpersduo en de aanloop naar de tentoonstelling.
Puck & Hans – couture locale is van 9 juni t/m 3 september te zien in het Amsterdam Museum.