Twee generaties in gesprek. Marte Röling blikt terug op haar tijd als modetekenaar, Merel Boers kijkt vooruit. ‘Ze komt precies op het juiste moment in mijn leven’.
Door: Bregje Lampe | Eerder gepubliceerd op 1 maart 2009 in Het Parool
Marte Röling (Laren, 1939) is er klaar voor. Waar ze in eerste instantie aarzelend tegenover een interview stond – ‘waarom zou ik, het kost bakken met tijd’ – zit ze nu aan tafel met twee schalen koekjes die daar speciaal voor de gasten zijn neergezet. Merel Boers (Heemskerk, 1981) arriveert met de auto van haar vader en moeder, die haar het hele eind naar Uithuizen hebben gebracht. Vijftien jaar geleden verhuisde Marte Röling naar deze Groninger herenboerderij aan de Oude Dijk net boven Uithuizen.
Haar huidige atelier is zo duizelingwekkend groot dat het net zo goed het depot van een museum of de werkplaats van een constructiebedrijf zou kunnen zijn. Overal staan machines en kunstobjecten. Inmiddels is de boerderij meer dan een handige plaats om te werken. Samen met haar levenspartners – over wie later meer, want dat is tamelijk ingewikkeld – heeft Röling er een fraai ingericht huis met een goed onderhouden tuin van gemaakt. “Hier is thuis, ik wil hier niet meer weg.”
Het beeld dat in de jaren zeventig van Marte Röling is ontstaan, is dat van een knappe vrouw met heftige make up. En dat is ze nog steeds – overigens tegenwoordig met shag in plaats van met sigaar. Zwarte en witte oogschaduw tot net onder de wenkbrauwen en knalroze lippenstift, die ze ieder kwartier even bijwerkt. Röling: “Zelfs als ik in het donker alleen in de auto zit, stift ik op gezette tijden mijn lippen.” Ze draagt een zwarte blouse met witte stippen, een wollen colbert, een grijze wollen legging en aan de voeten sneeuwlaarzen van lakleer – het is koud in Groningen.
Karakteristiek werk
Merel Boers ziet eruit zoals de verfijnde poppetjes die ze tekent. Frêle en meisjesachtig, bijna breekbaar. Met lange blonde haren, licht zwart omrande ogen en verder nauwelijks make up. Zwarte kleding, een verzameling kettingen om haar hals en elegante schoenen met een bandje over de wreef.
Of hun karakter doorklinkt in hun werk? “Ja,” zegt Marte Röling. “Mijn werk is vrij stevig. Het heeft iets stoers, dat kan ik verder niet uitleggen. Ik hou van grote werken. Ik maak wel eens iets kleins, maar groot geeft meer spanning. Ik hou ervan als het mooi is. Dat is geen wet, maar het heeft wel mijn voorkeur. Ik hou van mooie dingen, mooie mensen, mooie kleren. Ik had nog nooit van Merel Boers gehoord, maar ik vind haar erg mooi.”
“Mijn werk heeft iets fragiels,” zegt Merel Boers. “Ik teken graag bloemetjes en zelfverzonnen meisjeskarakters in zwart-wit. Het wordt wel eens kinderlijk genoemd en mijn werk kan inderdaad naïef overkomen, maar het ís niet naïef. Ik ben niet alleen maar lief en breekbaar. Als het om mijn werk gaat, weet ik heel goed wat ik wil. Maar ik heb wel een voorkeur voor speelse dingen. Zo vond ik modeltekenen vreselijk toen ik nog op de academie zat; ik zat alsmaar te worstelen met de verhoudingen. Ik tekende veel liever zelfbedachte poppetjes.”
Met haar afstudeercollectie – Boers studeerde in 2006 Cum Laude af aan de Gerrit Rietveld Academie met fragiele, uit zwarte garens opgebouwde kledingstukken die gebaseerd waren op een serie illustraties – won ze de Blvd modeprijs. In 2007 won ze, tijdens Amsterdam Fashion Week, een prijs van Lancôme met een collectie van vijf tere, grafische meisjesjurken. Sinds kort is ze als modeillustrator aangesloten bij agentschap Unit.
Begin jaren zestig
Marte Röling – ‘nog voordat ik kon praten, kon ik al tekenen’ – exposeerde op haar negentiende al in galeries in Europa en de Verenigde Staten. Haar vader was hoogleraar aan de Rijksacademie voor Beeldende kunsten in Amsterdam, haar moeder is de schilderes Martine Antoine. Begin jaren zestig studeerde Marte Röling af aan de Rijksacademie voor de Beeldende Kunsten. Nadat ze een aantal reclamebureaus om werk had gevraagd, kreeg ze van het bureau Prad de opdracht om een paginagrote advertentie voor de Bijenkorf te tekenen, die onder andere in Het Parool geplaatst werd. Naar aanleiding van die advertentie nam Jeanne Roos, toen modejournalist van Het Parool, contact met haar op.
Röling werkte ruim acht jaar voor de krant, ze haar eigen beeldcolumn. Samen met de modejournalist – eerst Jeanne Roos, toen Marjo van der Meulen en tenslotte Alissa Morriën – bezocht ze shows in binnen- en buitenland. “Ik had niet verwacht dat ik zó geïnteresseerd zou raken in de modewereld. Ik begon met modetekenen om centen te verdienen, ik bleef ermee doorgaan omdat ik het leuk vond, want eigenlijk leverde het geen spat op,” zegt Marte Röling. Ze maakte ongeveer twaalfhonderd tekeningen voor de krant, variërend van paginagrote illustraties tot veel kleinere afbeeldingen. In haar hoogtijdagen als illustrator maakte ze ook illustraties voor Avenue en voor een aantal Parijse modehuizen. Ze werd zelfs gevraagd voor de Washington Post, maar dat aanbod sloeg ze af omdat ze er niets voor voelde om in Washington te gaan wonen.
Toen Het Parool begon te bezuinigen raakte de rek er bij Marte Röling uit. Ze was gewend om met regelmaat te produceren en plotseling moest het met horten en stoten. In 1981 besloot ze om te stoppen. Andere werkzaamheden, met name het maken van beelden, namen de overhand. Niet dat ze genoeg had van de mode. “Ik heb de mode nog jarenlang op de voet gevolgd. Ik ben zelfs na mijn tijd bij Het Parool geregeld naar de shows geweest,” zegt Röling. “De mode trekt mij vanwege de creativiteit. Ik heb prachtige dingen gezien. Van het werk van Yves Saint Laurent tot en met bepaalde collecties van Frans Molenaar en Frank Govers. De laatste paar jaar volg ik de mode alleen nog te hooi en te gras, maar als ik de televisie aanzet en er is toevallig een show bezig, dan kijk ik die helemaal uit. Ik vond het altijd heel interessant om te zien hoe bepaalde vormen en kleuren doorzetten en in de volgende collecties terugkwamen. Aan het werken in de mode heb ik een flinke kledingtik overgehouden. Alissa noemt haar garderobe ook wel de bibliotheek van haar leven, dat vind ik een hele mooie uitspraak.”
Mode is iets magisch
Ondertussen is er veel veranderd in de modewereld. Toen Marte Röling de shows bezocht, werden daar geen fotografen toegelaten en zat er een maand embargo op wat ze te zien kreeg. Tegenwoordig staan er duizenden fotografen aan de kop van de catwalk en zijn de beelden van willekeurige show waar ook ter wereld binnen een uur online te zien. Röling: “Ik tekende in het geniep, wat wie al te opzichtig zat te tekenen werd weggestuurd. Speciaal voor de shows had ik een geheimschrift ontwikkeld. Doublebreasted gaf ik bijvoorbeeld aan met twee rondjes en een puntje, daarnaast zette ik losse lijnen om het model aan te geven. Als zo’n chique mevrouw van Dior me vermanend om mijn tekenboekje gevraagd zou hebben, zou ze er niets van begrepen hebben. En dan zou ik aanbieden om een en ander even te tekenen en uit mijn hoofd de hele collectie natekenen.” Ze lacht: “Op die uitdaging heb ik altijd gewacht.”
Merel Boers koos voor mode omdat mode voor haar veel meer is dan kleding. “Voor mij is mode iets magisch, het heeft met beleving te maken. Toen ik op de Design Academy zat en de opdracht kreeg om een stoel te ontwerpen, tekende ik bijna automatisch een stoel met een jurk eroverheen. Kleding is een belangrijk element in mijn werk, maar ik ben niet bezig met trends en collecties. Ik ben geen hardcore modetekenaar, ik maak tekeningen over mode en over hoe mensen met mode omgaan. Ik heb wel eens catwalktekeningen gemaakt, maar ik vertel liever mijn eigen verhaal,” zegt Boers.
“Ik probeerde wel een beeld te geven van wat de ander gemaakt had. Dat moest ook wel, want in mijn tijd had een tekenaar óók de functie van verslaggever. Tegelijkertijd wilde ik dat een tekening zo mooi mogelijk werd.” Marte Röling heeft de naam een minimum aan lijnen met een maximum aan gelijkenis te combineren. Ze tekende bijna altijd in zwart wit, heel af en toe gebruikte ze een steunkleur. “Door het werken voor de krant heb ik goed anatomisch leren tekenen. Het maken van een tekening kostte me gemiddeld een dag, maar ik heb wel eens 22 uur gedaan over een tekening voor Het Parool,” zegt Röling. “Parijs gaf toen nog de toon aan op modegebied. In het confectiecentrum in Amsterdam ging men meteen aan de slag als mijn tekeningen binnenkwamen. Van mensen daar kreeg ik vaak te horen dat ze zo blij waren met mijn tekeningen. Omdat ik het klakkeloos kopiëren dat hier vervolgens gebeurde zo lullig vond voor de Franse ontwerpers die zich gek zaten te werken om met originele ideeën te komen, ben ik allengs wat vager gaan tekenen.”
Tekenen op een container
Modetekenen was lange tijd een vast onderdeel van het werk van Röling, maar het is nooit haar enige stiel geweest. Ze heeft zich altijd beziggehouden met verschillende kunstprojecten. Zo ontwierp ze decors en kostuums voor theatervoorstellingen, platenhoezen voor Philips, postzegels voor PTT en glasapplicaties waarmee ze in Museum Fodor exposeerde. In eerste instantie voorzag Röling haar tekeningen voor de krant van een pseudoniem, ze was bang dat haar werk als modetekenaar zou interfereren met haar andere werkzaamheden. Maar omdat ze door haar pseudoniem – Maureen Richardson, een afgeleide van een haar favoriete journalisten die voor The Observer schreef – geen enkele reactie kreeg, besloot ze onder eigen naam verder te gaan.
“De laatste tijd heb ik steeds vaker het gevoel dat ik meer met opdrachtgevers buiten de modewereld wil werken. Ik heb wel eens een container voor de haven van Amsterdam beschilderd en ik zou bijvoorbeeld een tapijt willen maken, en het lijkt me een uitdaging om met een architect te werken. Ik denk dat ik mijn handschrift op meerdere gebieden kan toepassen, maar ik word steevast weggezet als modeillustrator,” zegt Merel Boers. “Dat heb je zelf in de hand. Toen ik monumentaal werk wilde maken, ben ik met een koffer met foto’s bij meer dan tien architecten langsgegaan totdat ik er een tegenkwam die met me samen wilde werken. Mensen proberen je altijd op één plek te houden. Als je iets anders wilt doen, moet je het zelf uitbikken. Het is een kwestie van flink doorbijten.” Merel Boers: “Je komt precies op het juiste moment in mijn leven. Ik ben soms een beetje bang om door te zetten omdat ik wel van dromen hou.”
Marte Röling: “Ik was als kind al heel bedrijvig. Ik ging op mijn zestiende naar de academie, eind jaren vijftig. Mijn ouders dachten dat ik uiteindelijk kinderen zou krijgen met een man die begreep dat ik af en toe wilde tekenen. Maar ik wilde geen kinderen en ik wilde niet trouwen. Ik wilde dingen maken en mijn eigen geld verdienen. En als ik iets graag wil, dan word ik fanatiek. Ik heb me gek gewerkt, en dat doe ik nu nog. Daar is niets zieligs aan, ik vind het heerlijk. Ik heb altijd die afschuwelijke nieuwsgierigheid naar mijn volgende werk. Dat is wat kunstenaars zo oud doet worden.”
De jaren zeventig
In 1970 ontmoette Marte Röling Henk Jurriaans. Het duo Röling en Jurriaans was een dankbaar object voor de media. Zij als vamp met heftige make up, hij als charismatische alleskunner met een voorliefde voor het tegen heilige huisjes trappen. Ze spraken openlijk over monogamie, of – in hun geval – het gebrek daaraan. Mettertijd kwamen er meer vrouwen in hun relatie. Eerst Alissa en Adriënne Morriën, dochters van schrijver Adriaan Morriën, en daarna kunstenares Wanda Werner. “Ik heb nooit de behoefte gehad om Henk voor mezelf te hebben. Henk is mijn grote liefde, maar hij was niet te bezitten,” zegt Röling daarover. Sinds het overlijden van Jurriaans, inmiddels drie jaar geleden, wonen de vrouwen nog altijd samen. Als levensgezellen. Tijdens het interview staat de een te koken terwijl een ander de glazen vult en koekjes pakt.
Sinds Marte Röling in Groningen woont, zondert ze zich gerust een maand af om zich aan haar werk te wijden. “Toen ik in Amsterdam woonde kon ik helemaal niet stilzitten. Ik wilde altijd naar buiten; dansen, of naar de film – dertien films in één etmaal is mijn record. De eerste paar jaar brak het zweet me uit als ik de hoofdstad verliet. Op weg naar Groningen moest ik stoppen bij het tankstation in Muiden, omdat ik met elastieken aan de stad vastzat en teruggetrokken werd. Nu rag ik vrolijk Amsterdam uit en bij Lelystad denk ik ‘ha, ik ben bijna thuis’. Het is veranderd. Ik denk dat door mijn werk komt: vijftien jaar geleden schilderde ik nog niet zoveel als nu. Voor mijn werk moet ik rust hebben.”
“De hele maand januari heb ik niets gedaan behalve schilderen. Als ik schilder, kan ik niet tussendoor mensen ontvangen. Ik heb een aanlooptijd nodig, op een gegeven moment is de spanning zo hoog dat ik wel moet beginnen. Ik werkte vroeger vaak ’s nachts. Voor mij is de nacht gestolen tijd, dan word ik tenminste niet gestoord.” Merel Boers: “Ik werk ook vaak ’s avonds laat. Het lijkt me heerlijk om die rust te hebben, maar ik zit ook met de huur die betaald moet worden. Om nog maar te zwijgen van de maatschappelijke druk. Ik heb het idee dat je tegenwoordig altijd maar snel en succesvol moet zijn, maar de dingen die ik maak wil ik juist beschermen. Zo maak ik de laatste tijd veel boekjes, die kun je dicht doen.”
“Dat is onzekerheid. Iedereen is onzeker. Of het nu om werk of privéleven gaat. Mensen die zeggen dat ze niet onzeker zijn liegen,” aldus Röling. Merel Boers: “Ik ben nog steeds bezig met het zoeken van mijn weg in mijn werk.” Röling: “Dat hou je je leven lang, dat heb ik nu nog. Zegmaar positieve onrust. Ik zou best de hele wereld over willen reizen, maar als ik moet kiezen tussen het maken van een wereldreis of een schilderij, kies ik voor het schilderij. Om onzekerheid te bestrijden heb ik inmiddels mijn eigen toverformules. Ik denk: ‘als ik iets leuk vind, zijn er sowieso nog een heel stel andere mensen die het ook leuk vinden’. Dingen waar ik over twijfel, komen mijn atelier niet uit. Zolang het niet verlammend is, is twijfel iets dat erbij hoort.”