Designers moeten niet worden opgeleid tot pionnen van een consumptiegedreven industrie, vindt Pascale Gatzen, hoofd van de Master Fashion Design in Arnhem. Het curriculum is onder haar leiding radicaal vernieuwd, met als centrale vraag: wat maakt echt gelukkig?
Door: Bregje Lampe | Eerder gepubliceerd op 15 januari 2019 in de Volkskrant
Op dinsdagochtend zit Pascale Gatzen (49) in kleermakerszit op een matje in een van de lokalen van de modemaster in Arnhem. Zonder schoenen, alsof ze een yogaleraar is. Maar vergis je niet: ze leidt de voorhoede van de modewereld op. De studenten die zich vandaag in dit lokaal hebben verzameld, zijn wellicht de smaakmakers van morgen. Gatzen knikt goedkeurend naar Niki Milioni (29), eerstejaars masterstudent. Milioni presenteert het project waarmee ze sinds september bezig is: ze laat foto’s zien van een groep kinderen van een jaar of 11, die rondscharrelt op een markt.
‘Ik heb een serie workshops georganiseerd waarmee ik kinderen wil laten zien hoe leuk en makkelijk het is om goedkoop materiaal te scoren en zelf iets te maken. Ik ben begonnen op het Waterlooplein in Amsterdam, om de deelnemers duidelijk te maken dat het helemaal niet nodig is om alsmaar nieuwe kleren te kopen in de Kalverstraat. Ik wil ze laten zien dat ze met simpele materialen iets kunnen maken wat écht bij hen past’, zegt Milioni. Haar doel? Voorkomen dat kinderen slaafse consumenten in de rij van – bijvoorbeeld – Primark worden.
Alternatief mode-curriculum
Milioni’s werkwijze is exemplarisch voor de aanpak van Gatzen, die nu bijna anderhalf jaar aan het hoofd staat van de Master Fashion Design van ArtEZ. Gatzen werkte eerder tien jaar lang voor Parsons School of Design in New York, een van de bekendste modeopleidingen ter wereld. Daar heeft ze met succes een alternatief mode-curriculum ontwikkeld, waarin de nadruk lag op het zelf maken van kleren, op duurzaamheid en op hoe mode mensen met elkaar kan verbinden in plaats van scheiden. Ze gaf vakken met onconventionele namen als ‘Love’, ‘The Gift’ en ‘(un)Fashion’, die erop gericht waren om studenten op een andere manier met mode om te laten gaan. Dus niet: hoe creëer ik een wereldmerk? En wel: waar word ik zelf gelukkig van?
Met het vernieuwde tweejarige masterprogramma in Arnhem, dat afgelopen september is gestart en dat officieel ‘Fashion held in common’ heet, wil ze studenten dezelfde waarden meegeven als met haar alternatieve opleiding in New York. Dat betekent dat studenten nadrukkelijk niet worden opgeleid met het idee dat een baan als hoofdontwerper bij een groot modehuis het hoogst haalbare is. Dat is niet meer van deze tijd, vindt Gatzen.
Zelf is ze wel geschoold met het idee dat ze de ‘next big designer’ moest worden. Ze studeert in de jaren negentig aan Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, een van de meest prestigieuze modeopleidingen van Nederland. Ze droomt van een carrière à la Rei Kawakubo (van Comme des Garçons) of Martin Margiela – ontwerpers die de status quo ter discussie stellen. Vrijwel direct na haar studie, in maart 1994, presenteert ze zich met een aantal medestudenten (waaronder Lucas Ossendrijver, Saskia van Drimmelen, Viktor Horsting en Rolf Snoeren) in Parijs onder de naam Le Cri Néerlandais.
‘Laat je niet gijzelen door de industrie’
Door i-D magazine worden ‘The Arnhem Six’ meteen getipt als de opvolgers van de Zes van Antwerpen, zes Belgische ontwerpers met een succesvolle carrière. Maar met het succes komt ook de druk. ‘Ik deed waarvoor ik was opgeleid, en dat sloeg aan. Maar ik trok het niet. Ik stortte in, want ik was het niet eens met het systeem waar ik middenin zat. Ik vind het te elitair en te consumptiegericht. Neem de catwalkshow, een spektakelstuk dat alleen toegankelijk is voor een handjevol modeprofessionals. Terwijl mode iets van ons allemaal is; met kleren laten we zien wie we zijn.’
Met de vernieuwde master Fashion Design wil ze studenten aansporen tot nieuwe manieren van mode maken en over mode nadenken. ‘Het gaat erom dat ze zélf de macht grijpen en hun eigen potentieel leren kennen, zodat ze zich niet laten gijzelen door de industrie’, zegt ze. Gatzen hekelt het kapitalistische modesysteem, waarin ontwerpers als pionnen op een schaakbord van de ene investeringsmaatschappij naar de andere worden geschoven en waarin het grote geld voorrang krijgt boven de menselijke maat.
Haar gedachtegoed sluit naadloos aan bij dat van Daniëlle Bruggeman, hoofd van het modelectoraat (ook wel: de onderzoeksafdeling) van ArtEZ – ook zij wil het modeonderwijs verduurzamen. Gatzen en Bruggeman zijn er allebei van overtuigd dat het hoog tijd is om van het huidige consumptiegedreven naar een meer altruïstisch modesysteem te gaan. ‘Mode is een monsterlijke industrie waarin veel slachtoffers vallen – denk bijvoorbeeld aan de ramp in Bangladesh, in 2013 – en die ontzettend vervuilend is. Die ontwikkeling kunnen we niet stoppen, maar we kunnen wél een tegengeluid laten horen.’
Dat doet ze met Friends of Light, een modemerk dat ze drie jaar geleden heeft opgericht met vier vrienden. Friends of Light is een coöperatie waarin het niet gaat om groeiende winstmarges maar om persoonlijke ontwikkeling; leden halen voldoening uit het werk dat ze voor de coöperatie verrichten. De jasjes van Friends of Light zijn schreeuwend duur – denk aan 6.000 euro per stuk – maar ze worden met de hand geweven in Hudson Valley, net buiten New York. In een jasje zit ongeveer 160 uur werk. ‘Dus die prijs is niet zo gek, en we zijn heel transparant over de prijsopbouw. Bovendien: er is een markt voor.’
Een nieuwe definitie van succes
Het merk is óók een onderzoek naar de haalbaarheid van een alternatieve bedrijfsvorm. Indirect stelt Friends of Light een confronterende vraag: hoe kan het dat een jasje elders soms maar 14 euro kost? ‘Wij maken andere keuzes dan traditionele modemerken. Nog niet zo lang geleden hebben we met een aantal weefstudio’s in New York wollen dekens ontwikkeld om een van onze boeren te helpen. Zij dreigde failliet te gaan omdat er niet genoeg vraag was naar haar wol. Ieder ander bedrijf zou op zo’n moment naar een andere producent overstappen. Wij niet, wij willen bijdragen aan het welzijn van mensen terwijl we kleding maken.’
Zo’n aanpak wil ze haar studenten ook meegeven. Zo is Milioni, die eerder aan de Gerrit Rietveld Academie studeerde, van plan om haar workshops uit te breiden en er een lesprogramma van te maken. Nog een goed voorbeeld van een van de uitkomsten van het vernieuwde curriculum: ‘One field, one T-shirt’, een project van Takahiro Hasegawa.
De 26-jarige Japanner wil laten zien hoe arbeidsintensief de productie van kleding is en gaat in het Openluchtmuseum in Arnhem een groot veld in de vorm van een T-shirt met vlas beplanten. Van het vlas wordt linnen gemaakt, genoeg voor één T-shirt. ‘Ik vind het jammer dat het in de mode bijna alleen maar om consumeren gaat. Met dit project breng ik op een toegankelijke manier het verhaal achter een kledingstuk in beeld. Voor mij is het een eerste stap in een nieuwe invulling van het beroep modeontwerper.’
Op de vraag om haar curriculum in één woord samen te vatten, antwoordt Gatzen met ‘geluk’. ‘Elke keer als ik de eindcompetenties van het curriculum formuleer, kom ik daarop uit. Ik wil succes opnieuw definiëren. Hier gaat het niet om beter presteren dan een ander, maar om het creëren van win-winsituaties waarvan we allemaal beter worden. Studenten hoeven zich hier niet aan een bepaald systeem te conformeren, we leren ze om naar zichzelf te luisteren. Ik ben ervan overtuigd dat we op die manier een andere wereld kunnen creëren. Zo zie ik mode ook het liefst: als een katalysator voor maatschappelijke verandering.’